Hoofdstuk 2 - Zeijen vóór 1600

Historisch boek Zeijen

Het Historisch boek Zeijen is in 2011 in beperkte oplage uitgegeven. De enthousiaste leden van de projectgroep hebben echter zoveel materiaal verzameld, dat niet alles in het historisch boek kon worden opgenomen. Om dit unieke materiaal niet verloren te laten gaan kunt u dit op Historisch Zeijen.nu vinden. Ook informatie die de projectgroep heeft verzameld of heeft ontvangen na de verschijning van het boek treft u hier aan.

De op deze website geplaatste informatie kan het best worden gelezen in samenhang met het boek.
Koop hier uw exemplaar van het Historisch boek Zeijen

Uitgebreider overzicht van de boerenerven van Zeijen, Ter Aard en Rhee

(behorend bij hoofdstuk 2, periode voor zestienhonderd).

Ter Aard  (bij pag.17)
Op het Erve Ter Aard hebben de volgende vier gegevens betrekking:

  • Een acte uit het jaar 1335 heeft betrekking op het uitruilen van bepaalde rechten op het erve ( huisplaats en alle bijbehorende landerijen ) van Ter Aard tussen de Abdij van Assen en de cureit (pastoor) van  Zweelo ( 3 ).
  • In een acte uit 1436 bevestigt de Landcommandeur van de Duytschen Orde te Utrecht dat het Erve ter Aert, behorend tot de vestiging van deze orde in Bunne, is verkocht aan Roleff ter Aert. De overdracht van bezit vindt plaats met  de gebruikelijke “stoklegging” ( er wordt letterlijk een stok gelegd door de verkopende partij, de stok wordt vervolgens door de koper aangenomen).  De boeren van Zeijen zijn erbij betrokken ( 4 ).
  • Uit 1459 dateert een uitgebreide acte van de overdracht van het erf aan het klooster van Assen.  Roleff ter Aert, zijn dochter Grete en haar zoon  Johan,  geven aan dat zij “ myt vryen wyllen ghesundes lyves en gueden berade hebben verkofft “ het huis en het erf en alles wat erbij behoort, zoals dat is gelegen in Ter Aert onder de “ buurscap van Szeyen ende onder den clocken van Vrees ” aan “ Jonckfrouwen Golden Stellynge Abdyssen des Cloesters van Assen “.  Daarbij wordt nog verwezen naar een acte van verkoop uit het jaar 1436. Bij de stoklegging zijn Ludeken Bavynge en Ludeken Levinge betrokken en aan de acte wordt ter bevestiging “ een zegel ghehangen” van Johanne Campynge ( 5 ).
  • In een zgn. proveniersbrief krijgt Johan ter Aert in 1556  het recht op een verblijfplaats in het klooster van Assen voor 160 Emder guldens. Hij zal vrij zijn in zijn werk voor de abdij, maar Johan moet wel een bed meebrengen en  “ zyne woning dak dichthouden” . Hij mag “ den halven hof “  gebruiken ( 6 ) .

 
Rhee (pag.17)
Het Asser klooster verwerft in 1382  het erve te Rhee. De vermelding staat in het Oorkondenboek van Groningen en Drenthe( 7 ). De stoklegging vindt plaats voor de boeren van Vries;  het erve is gelegen “ in der marken unde in der burscappen to Vrees” . Het erve valt dus onder Vries.

  • Bij het erve van Rhee hoort van oudsher ook nog een stuk land bij het Peizerdiep. Dit blijkt uit een verklaring uit het jaar 1591 (8 ).  De abdis van het klooster , Margarethe van Eijrthen *, verhuurt een stuk land voor een periode van vijf jaar voor 25 daalders. Ze stelt wel een duidelijke voorwaarde: Als ze binnen die vijf jaar het bedrag teruggeeft, kan ze zelf weer vrij over het stuk land beschikken. Het stuk land wordt aangeduid met de naam “Henloep” en het is gelegen achter “Drincken Buis up to Peiserdeep “.
    (* Margaretha van Eijrthen was abdis van 1580-1602 ( geschiedenis van Assen, pag.48).
  • In 1598 gaan de bezittingen van het Asser klooster over naar de Provincie. Voor de registratie van de bezittingen is daarna de rentmeester van het Convent van Assen verantwoordelijk. Dank zij jaarlijkse rentmeestersverslagen is het erve van Rhee langdurig te volgen. De gegevens uit 1603 vermelden dat de twee erven te Rhee dan belmondig zijn (er staat geen huis op) en er wordt over brand gesproken. Dat jaar mag Sirck Brands het erve gebruiken.


Drie erven van het klooster van Assen in Zeijen  ( bij pag.17 )

Ook over enkele boerenerven in het dorp Zeijen bestaan notities van vóór het jaar 1600. Enkele notities houden verband met het “ Westenbringegued ”. De naam doet vermoeden dat het gaat om een boerenerve gelegen ten westen van de brink. Het erf komt geleidelijk in handen van het klooster van Assen. Het erf behoort tot een drietal erven, die langdurig  terugkomen. “  De mogelijk bestaat, dat het erf “Westenbringe later de naam Witsinge-erve heeft gekregen, naar de naam van de pachters.  De volgende notities over dit erve zijn gevonden:

  • Uit 1457 dateert een verklaring van Albert Schomaker ( 9 ) over de overdracht van “een stedemudde rogge “, vroeger gekocht  van  “Daem Westebringe”. Op dat moment wordt het erve gebruikt door  “ Ludeken die beylssche ende Hannekin salige Johans huesvrouwe “.  Albert wijst op het landrecht waarop zijn rechten berusten. De overdracht  vindt plaats aan “ den Cloester van Assen om salicheit mynre Zielen “ . De  stoklegging vindt plaats in aanwezigheid van broeder Henrick Schadinge, de “ hoffmeister van het Cloester “ op dat moment. Voor de “ buren van Seyen ” ( boeren ) waren aanwezig Johan Campinge, Tydeman Avinge, Henrick Brinckinge. Aardig is ook nog te weten dat volgens gegevens van de Etstoel  (10 )  in het jaar 1404 sprake was van rechtspraak tussen  Daem  Syen en de monnyken van Assen, waarbij het gaat om “ achterstedige mudden “ die Daem nog moest opbrengen.   
  • In 1461 worden opnieuw rechten m.b.t. het erf overgedragen aan het klooster van Assen ( 11 ).  Johan Hiddinge uit Peyse verkoopt “ dree tent mudde roggen ende een tent mudde moltes jaerlker rente over Westebringegued to Seyen “ . De overdracht vindt plaats aan de al eerder genoemde abdis Golden Stellinx. Ook verkoopt Reyner Boekens uit Peyse aan de zelfde abdis “ twe tent  mudde roggen ende twe mudde moltes jaerliker rente “ uit het zelfde erve. In dit geval wordt Egbert als “ coepmeister des Cloesters ” genoemd en is als zodanig bij de transactie betrokken. Als “ dedingeslude ” en namens de boeren van  Zeyen waren bij de stoklegging betrokken:  Otto ter Hanzouwe, Tideman Avinge, Johan Campinge, Johan Ydinge en Johan Levinge. Ter bevestiging is de acte van overdracht van een zegel voorzien door Johan Ebbinge.
  • In 1479 is sprake van een meningverschil over het eigendomsrecht van “ olthovede  Westebringe – guet “.  Het conflict speelt tussen Baroldus Greuens ( of Grevens ) en de Abdij van Assen ( 12 ).

       
Barringe-erve
Een tweede erve in Zeijen dat in handen komt van het klooster te Assen heet ” Barringhe – erve “.  Van vóór het jaar 1600 zijn de volgende gegevens bekend:

  • In 1436 wordt tweemaal de naam genoemd van Johan Barrynge , hij is partij in een conflict dat voor de Etstoel komt ( nr. 2050 en nr. 2084 uit de periode 1399 – 1447 ).  
  • In 1460 wordt de overdracht ( 13 ) gemeld van “ enn stedemudde rogge groninger mate over en uut Johansz Barrynghe goed, woe ende oeck waer dat ghelegen isz in der marke ende buyrscap toe Szeyen jairlyx dair uut “.
  • In 1468 vindt de overdracht plaats van het  Barringe – gued ( 14 ) , in en buiten de kerspelen van Vrees en Peyse. De verkoop aan de abdis van het klooster ( Golden Stellingen) vindt plaats door Johan Ghysselen, een schoonzoon van Johan Barringhe, en door Johan en Coep. De laatste twee zijn “ echte soens van Johan Baeringen “.  De vermelding van Peyse valt op, blijkbaar behoren bezittingen daar ook tot het erve in Zeijen. Als “ dedingeslude” staan de namen vermeld van Henric Campinge ende Tyman Avinge. De boeren van Zeyen worden bij de overdracht ( stoklegging ) vertegenwoordigd door Tyde Levinge ( Leuinge ), Ludeken Levinge en Johan Levinge.
  • In het zelfde jaar draagt  Johan Hiddinge namens de boeren van Zeyen  2 ½ tiend mudden havermolt uit het Barnynge – guet over aan de Abdij( 15 ).


Aleffs - erve
Een derde erve in Zeijen in bezit van het Asser klooster heeft de naam Aelefs – erve of Aleffs –erve. De schrijfwijze varieert nogal in de loop van de tijd. Dit erf wordt vermeld vanaf de overdracht van de kloosterbezittingen aan de provincie.

In een aantal bovengenoemde akten komt vaak de naam “ Campinge ” voor. Genoemd worden Johan Campinge en Henric Campinge. In het jaar 1509 koopt ene Aleff Campinge een  stuk grond met de naam “ Heerdemaeth “ . Hij koopt dit van de Marckgenoten van Seyen  met instemming van zijn vrouw Yeyen . In de verklaring staat dat hij zich verplicht  “t ewighen tyden alle precarie ende schultmudden dinckgelt ofte anderen onraet op ende over Voerdinge kamp liggende in de marcke toe Seyen “ te betalen. De stoklegging heeft plaatsgevonden met Johan Levinge en Johan Lippinge namens de boeren van Zeijen. Als “ dedinxlude “ worden genoemd Helpryck Levinge ende broder Willem Grues toe Assen ( 16 ).  Het is niet duidelijk of de naam “Aleffs erve” van rond 1600 terug te voeren is naar  de hier genoemde Aleff Campinge van bijna honderd jaar eerder. Uitgesloten is het niet, temeer daar de naam Aleffs- erve na 1600 nog twee eeuwen in gebruik blijft.

Voor de volledigheid is het vermeldenswaard dat in het jaar 1502 ruiling van stukken grond plaatsvindt tussen Henrick Knasse en Wigbolt Lewe. De eerste krijgt twee akkers op de es van Zeijen. Deze akkers sluiten aan bij ander land van hem.  Jonker Wigbolt Lewe komt in het bezit van Vordinghekamp. Lewe maakt het voorbehoud dat hij gebruik mag blijven maken van de weg op de zelfde wijze als “ syne meyers pleghen toe bruke “. De naam “ Lewe “wordt hier voor het eerst genoemd.  Daar hij spreekt over  “ syne meyers “ duidt dit erop, dat hij een erve(n) verhuurt. In het vervolg komt de naam Lewe nadrukkelijk in beeld ( 17 ).   

In het jaar 1598 komt met de proclamatie van de Hervorming een einde aan de erve-bezittingen van het Asser klooster. De drie erven in Zeijen, het erve te Rhee en dat in Ter Aard gaan in eigendom over naar de Provincie. Na de eeuwwisseling kunnen we deze vijf erven lange tijd volgen in jaarlijks opgemaakte rentmeestersverslagen.              

Twee erven van Groninger kloosters in Zeijen   (bij  pag. 17 )

Twee boerenerven in Zeijen behoren in oorsprong tot de bezittingen van Groninger kloosters. Het betreft de kloosters van Aduard en Warffum. Net als in Drente verliezen  ook deze kloosters rond  de eeuwwisseling hun bezittingen.

Aduarder – erve
Vanaf 1595 komt  in de registratie van de Groninger rentmeester een erve in Zeijen voor dat aangeduid wordt als Adewerder-erve ook wel Adwerder-erve of Awarder-erve ( 18). Tot het jaar 1605 wordt Geert Witsinge genoemd als gebruiker. In 1600 draagt hij jaarlijks aan het klooster als pacht 14 mudde winter- en zomerrogge af. Voor het dorsen van het graan is Johan Drent verantwoordelijk.
In de registratie lezen we ook  “ Toe Seyen onder de Clockenslagh van Vries ligt een groot Erve, is Anno 1605 dat huys verbrandt. Anno 1606 hebben de heeren Gecommitteerden Johan Drente toegestaan ’t gebruik tevens de Laste daervan te betalen “. Blijkbaar wegen kosten en
opbrengsten tegen elkaar op. Tot 1609 blijft dit zo.

Het  Levinge - erve van de Commanderij van Warffum.
Vanaf het eind van de dertiende eeuw kent Warffum een vestiging van de Johannieter
Kloosterorde. Dergelijke ordes zijn als ridderordes ontstaan in relatie tot de kruistochten. In 1540 verblijven 80 nonnen in deze kloosterorde in Warffum ( 19 ). De term “ Commanderij “ is gebruikelijk voor het bestuur van de orde. Ook heden ten dage bestaat de orde nog met de naam “ Duitsche Orde “ en is in Utrecht gevestigd. Het “ Huis te Bunne “ maakte er vroeger deel van uit ( zie de notitie over Ter Aard ).
Rond het erve in Zeijen treden tussen 1563 en 1575 strubbelingen op die tot gerechtelijke uitspraken van  Goorspraak en Lottinge leiden ( 20 ) . In 1575 gaat het conflict om rogge die de Commanderij van haar erf, het Levinge-erve ( Leninge, Leuinge ) laat afvoeren. Dat gaat niet zonder slag of stoot want hierbij wordt een zekere Herman Spoldes beschuldigd dat hij “ elf mudden rogge met geweld heeft genomen, deels van den wagen te Vries en deels uit het huis van de meyer  ( Roeloff Sobringe ) “  in Zeijen.

Twee erven van Groninger jonkers in Zeijen ( bij pag.17 en 18 )

Het Brinckinghegoed
Adellijke families zijn vaak grootgrondbezitters. In Zeijen hebben omstreeks 1600  de Groninger families Lewe en Sickinghe eigendommen. De omvang van de bezittingen blijkt  uit opgestelde testamenten. Daarvan is ook sprake bij het overlijden van Elisabeth Addinga van Westerwolde in het jaar 1590.
Elisabeth is de weduwe van jonker Joost Lewe van Aduard. Deze Joost Lewe wordt ook met Joost I aangeduid, ter onderscheiding van  Joost II uit een wat latere tijd.  Het echtpaar heeft drie zonen, te weten Wigbold, Georgen ( Jurgen ), en Johan. Ook zijn er vijf dochters met de namen Wobbe, Anna, Alyt, Margaretha en Oede. Van de dochters is voor ons Wobbe Lewe van belang, omdat zij de eerste echtgenote was van Harmen Sickinghe ( zie onder ).
Joost Lewe is een telg uit een rijk geslacht van Groninger jonkers. Over hun geschiedenis is veel bekend. De stamboom voert terug op Geert Lewe en  burgemeester van de stad Groningen( 1370 – 1386 ) . Van het geslacht Lewe bestaat een uitgebreid familiearchief ( 21 ).
Als Elisabeth beseft dat haar einde nadert, laat ze in het jaar van haar overlijden een akte van scheiding opstellen ( 27 ). In dit testament van 20 pagina’s staat de verdeling van de zeer vele goederen beschreven, zowel in de stad Groningen als in de provincie.
De oudste zoon, Wigbold, krijgt bezittingen in ondermeer Noordsleen, Loon en Peyse, waaronder drie waardelen in de boermarke. Van de erfenis in Peyse worden nadrukkelijk een drietal met name genoemde percelen land uitgesloten. Voor deze percelen wordt bepaald, dat ze “ blijven zullen bij het erve tot Seyen “. Dit erve in Zeijen is een klein deel van de erfenisportie die zijn jongere broer Johan Lewe  krijgt.
De passage over dit erf in Zeijen luidt:
“het Erve to Seyen in der Drenthe, drie waeren ende een half vierendeel , daertoe behoren ongeveerlick drie ende ‘tsestich mudde lants, acht maet hoeylant op Peyser mae, die schrandeweer, die glosweer, die ruychghe hemme, mit noch ander hoeylandt in Seyer marck ende sunst zijn holt, veene, eckelschaeren ende andere gerechticheiden daertoe behoerende, mitte laste van drie mudde ende twe spint schultmolt die daer op staen “.
Johan Lewe begint in 1610 met het aanleggen van een zgn. staatboek van zijn bezittingen. Hij overlijdt in 1615, maar zijn zoon Evert Lewe zette de aantekeningen nog voort. ( 28 ).
Het erf in ons dorp wordt weer met name genoemd :
“ Geert Remmers weduwe gebruijckt het Brinckinghe Arve tho Zeyen groet synde met dat veerndeel dat wij gekofft hebben Drie vulle vulle waerdeel ende anderhalff verndeel waerdeels, daer thoe behoeren drie ent sestich mudde Boulandt, behalve die olde veltackers ende eerstehalff matt hoijlandes in Zeyer Merckt ende noch ses mannemat hoijlandes op Peysermade in drie verscheyden stucken gelegen, die Schrandeweer, het Gloeseweer ende die Rugge hemme ghenoempt. “.
Blijkbaar is in de tussenliggende jaren de omvang van het erf  toegenomen en is een vierde deel waardeel aangekocht. De naam  van het erf,  Brinckinghe-erve doet vermoeden dat het aan de Brink gelegen is…

Roevers-erve
Uit de tijd van rond 1600, wordt in de archieven nog melding gemaakt van het Roevers-erve ( ook Roeuens-erve ).
Uit het jaar 1605 is een akte ( 22 ) bewaard gebleven van  verkoop en overdracht bij stoklegging. De verkoper is Reiner Buninck uit Haren.  
Onder  “Brinckinghe – erve” komt de naam voor van Wobbe Lewe, gehuwd met ene Harmen Sickinghe. Deze Harmen Sickinghe is de zoon van Johan Sickinghe en zijn vrouw Anna. De voorwaarden waarop het huwelijk is gesloten, zijn op schrift gesteld en het stuk is door de vaders Joost Lewe I en Johan Sickinghe ondertekend. ( 23 ).  Het echtpaar krijgt van beide kanten flink wat mee; van de kant van Wobbe Lewe vooral bezittingen in Uythuisermeden, 44 grasen land, binnen - en buitendykes.
Voor Zeijen is de overdrachtsakte uit 1605 van meer belang. Hierin wordt aan de kinderen van wijlen Harmen Sickinghe 1/3 deel van een erf met huis overgedragen te Zeien onder Vries, het  Roeversarve.  In de akte staat aangegeven dat het overige 2/3 deel van het erve reeds aan de kinderen van Harmen Sickinghe toebehoort. Verder staat de meier van het erve genoemd,  hij heet Roeleff van Hycken.  
Onder het stuk staat naast de naam Reiner Buninck ook die van Johan Lewe en Rummelt Remmels. Blijkbaar behartigt oom  Johan Lewe op dat moment de belangen van de kinderen Sickinghe  ( vader Harmen Sickinghe wordt niet genoemd, uit het familiearchief van de Sickinghes valt op te maken dat hij in 1606 in de stad Groningen zou zijn overleden ). De naam Remmels kan verband hebben met de meijer van Brinckinghe-erve.
Zeker is, dat de kinderen van Harmen Sickinghe even na 1600 een erve in Zeijen in eigendom hebben dat het Roevers-erve heet.

Het erve van het gasthuis St. Geertruid in Zeijen  ( bij pag.18 )

In de stad Groningen bestaan in die tijd veel gasthuizen, ze vervullen in de loop van de tijd diverse functies. Zo bieden ze opvang aan armen, maar vervullen ook een herbergfunctie voor pelgrims. Vaak is een relatie met een bepaald klooster aanwezig dat verantwoordelijk is voor de instandhouding. Op een fraaie tekening van Herman Haubois uit 1643 van de plattegrond van Groningen en als kaart voor het eerst ongeveer twintig jaar later uitgegeven, zijn diverse gasthuizen te ontdekken ( 24). Een ervan is het St. Geertruidsgasthuis of Pepergasthuis in de Peperstraat. Dit gasthuis is in 1405 gesticht  ( 25 ).
Uit de periode van vóór 1600 zijn geen directe notities over het erve van het gasthuis in Zeijen bekend. Even na de eeuwwisseling is sprake van een conflict tussen de voogden van het gasthuis en de kerkvoogden van Vries.  Het gaat over de verplichting van de meier jaarlijks een schat rogge af te dragen “ tot onderholt van de pastoor “. Het betreffende erve in Zeijen is   bij twee meiers in gebruik geweest, maar op dat moment is er maar één. Als gevolg hiervan krijgt de pastoor maar de helft van waar hij recht op denkt te hebben. Over en weer vindt briefwisseling plaats. De uiteindelijke beslissing ligt in handen van de Drost en Gedeputeerden. Zij komen tot de conclusie dat men “ voor alle die ledig woeste plaetszen bij ’t Carspel van Vrees tot Betaeling van het voerscr. Schat rogge syn gestelt. “ Blijkbaar is het tijdelijk niet bezet zijn van de helft van het erf geen reden om onder de verplichting tot afdracht uit te komen. De pastoor zal met die uitspraak wel tevreden zijn geweest…

Afsluiting periode tot zestienhonderd

Alvorens de periode van vóór 1600 af te sluiten, kijken we nog even terug naar het midden van de vijftiende eeuw. Uit die tijd zijn enkele namen van inwoners van Zeijen bekend. Ze komen voor op de  “ Zwolse lijst “. Het gaat hierbij om een lijst die in de zeventiger jaren van de vorige eeuw opdook in het Gemeentearchief van Zwolle. De lijst is gedateerd omstreeks 1450 met een speling van 30 jaar. Het betreft een schattingslijst, een overzicht van bisschoppelijke belasting die in Drenthe moest worden opgebracht door landgebruikers.
Op de  overzichtslijst ( 26 ) blijkt ook Zyen voor te komen. Genoemd worden de namen  van Elis die Backer ,    Jan Baringe,    Jan Hyckinge,    Roloff Levinge en Bage.
De eerste vier moeten een belasting opbrengen van 2 schilden. Achter de naam Bage staan twee getallen: 1 en 2 rijnsguldens. Volgens de schrijver van het artikel  komt een vol erf overeen met een schatting van 2 schilden. Een rijnsgulden zou 2/3 schild bedragen.
Achter de naam Bage komen twee bedragen voor, het kan dus betekenen dat het om  twee erven gaat. In totaal gaat het dan om 6 erven.
Volgens de schrijver van het artikel kende men ook vrijstelling van de schatting. Zo blijkt  Assen niet op de lijst voor te komen omdat er een klooster was gevestigd waarvoor de vrijstelling gold. Ook hoefden adellijke personen niet te betalen alsmede pastorieën, kosterijen e.d. De lijst omvat dus niet alle boerenerven  vanwege de vrijstellingsregeling.

 

Geraadpleegde bronnen (verwijzingen met nummers in de tekst):
3. Drents Archief, Abdij van Assen, toegang 0439, inventarisnummer 105 ( Cartago Ass.019 ).
4. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 105 ( Cartago Ass.044 ).
5. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 105, regest 70, alsmede Geschiedenis van Assen, pag,48.
6. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 19, regest 145.
7. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 104 ( Cartago Ass.030 ).
8. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 76.
9. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 9.
10. Drents Archief,  Ordelen van de Etstoel, jaren 1399 – 1447, nummer 502.
11. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 106, regest 78.
12. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 106, regest 93.
13. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 10, regest 77.
14. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 107, regest 85, ( Cartago Ass.085 ).
15. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 107, regest 86, ( Cartago Ass.086).
16. Idem, toegang 0439, inventarisnummer 108, ( Cartago Ass.123 ).
17. Idem, Archief van Westervelde, toegang 0615, inventarisnummer 346, regest 12.
18. Groninger Archieven, toegang 1, inventarisnummers 2289 t/m 2310.
19. Geschiedenis van Groningen, Waanders Uitgevers Zwolle, deel II, pag.56.
20. Drents Archief, boeken van H. Van Riel over rechtspraak met Goorspraken en Willekeuren.
21. Groninger Archieven, toegang 0547.
27. Idem, toegang 0547, inventarisnummer 58.
28. Idem, toegang 0547, inventarisnummer 55.
22. Idem, toegang 0547, inventarisnummer 935, Tweede Afdeling, pag.195,198.
23. Idem, toegang 0547, inventarisnummer 13.  
24. Atlas van Kooper verschenen in 2003, Profiel Uitgeverij.
25. Geschiedenis van Groningen, Waanders Uitgevers Zwolle, deel I, pag.326.
26. Drentsch Genealogisch Jaarboek, jaargang 1997, artikel Redmer Alma.



Reageren

De inhoud van deze pagina is zeer zorgvuldig samengesteld. Des ondanks kan het fouten of onvolkomenheden bevatten...
Uw reactie kunnen wij gebruiken om de informatie op de website te verbeteren! Alvast bedankt voor de moeite.
Stuur uw vraag, opmerking, verbetering of een nieuwe foto('s) naar historie@zeijen.nu of gebruik dit formulier: